Categorieën
Internet voor iedereen

Wie dit leest is rijk: internet als ongelijkhouder

Mijn oma vertelt altijd nog graag het verhaal van haar moeder (oma Venema) toen de A7 van Groningen richting de Duitse grens net deels autosnelweg was geworden.
Op haar brommertje kwam ze aan op visite. “Die nieuwe weg is echt mooi geworden en volgens mij kwam ik ook heel veel kennissen tegen, iedereen toeterde naar me.”
Schijnbaar moesten de aanwezigen nog behoorlijk hun best doen om oma Venema ervan te overtuigen dat die weg niet voor haar was. En niet zo gek ook, want waarom zou zij geen gebruik mogen maken van die mooie nieuwe weg.

Op zich had ze er natuurlijk gewoon gebruik van mogen maken. Mits ze een auto en een rijbewijs had gehad en die had ze niet. En je kan je natuurlijk afvragen of dat erg is of niet. Het was niet dat ze er langer over deed om op plekken te komen, meer dat anderen er korter over deden. In absolute zin nam haar reistijd niet toe, in relatieve zin wel.

Iets vergelijkbaars gebeurde er toen ik op de middelbare school zat, precies in het tijdperk dat computers thuis gemeengoed werden. Tegen de tijd dat ik in de vierde zat, werd er steeds meer van je verwacht dat je je verslagen getyped en geprint inleverde. Lastig voor mij, want hoewel bij mijn vader thuis wel een computer was, woonde ik bij mijn moeder. Geld voor een computer was er zeker niet.

Sommige docenten vonden dit niet zo belangrijk, ik kon daar mijn handgeschreven stukken inleveren. Alleen iets handgeschreven netjes inleveren kostte me wel meer tijd dan iets getyped netjes inleveren. Andere docenten maakten het een verplichting. Dat werkte ik meestal alles eerst op papier uit en verwerkte het bij mijn vader achter de computer.

Er was geen wet die zei dat ik geen computer thuis mocht gebruiken (bijna in tegendeel), maar ik had hem gewoon niet. Waar mijn klasgenoten minder tijd kwijt waren aan huiswerk gold dat niet voor mij. Ik kon niet alleen minder goed gebruik maken van de nieuwe wegen die er gelegd werden, in verhouding werd mijn werk er ook trager en slordiger door.

En dan het internet, het meest geweldige wegennetwerk wat we er in de afgelopen dertig jaar bij hebben gekregen. Voor wie nooit internetloos is geweest: moet je je voorstellen dat je een bedrijf moest bellen om erachter te komen of ze ook dat specifieke onderdeel voor je nieuwe hogedrukpan (als je weet wat dat is) verkopen. En dat je de telefoongids of ‘gouden gids‘ moest doorspitten om de nummers van bedrijven te vinden die dat misschien hadden. Of dat elke keer als je ergens niet op kan komen, je gewoon net zo lang andere mensen moet lastig vallen tot je iemand tegen komt die het wel weet. En ik zou eerlijk gezegd niet eens op het idee gekomen zijn om mooie handgemaakte sieraden rechtstreeks bij de maker aan de andere kant van de wereld te bestellen.

Kortom, what’s not to like. Helaas geldt net als voor het internet hetzefde als voor de snelweg en de mogelijkheid om computers thuis te gebruiken. De mensen die er het meest van profiteren zijn meestal de mensen die op andere vlakken in het leven al voor liggen op anderen. Wat ze vervolgens extra voorsprong geeft in relatieve zin en hoe verder ons leven zich verplaatst naar de digitale wereld, ook in absolute zin.

Want wat als met de komst van de snelwegen de gewone wegen niet meer onderhouden zouden worden. Als oma Venema steeds meer moeite moest doen om ergens op haar brommertje te komen? Als je handgeschreven opdracht gewoon niet meer wordt geaccepteerd?

Nederland heeft gelukkig een hele hoge internetdekking, 98% van de huishoudens in 2017 had internet. Maar in 2019 hadden nog steeds 453 duizend Nederlanders geen internet. Dit zijn verreweg voor het grootste deel mensen van boven de 65 (89%), maar ook zij leven in deze steeds digitalere wereld.
Dan is er nog een groep met onvoldoende digitale vaardigheden, 11% van de Nederlanders volgens de Rijksoverheid.
Maar het grootst is nog wel de groep mensen die moeite hebben met lezen en/of schrijven: 1.8 miljoen personen.

Ongetwijfeld zit er grote overlap in deze groepen, maar zeg dat grofweg 10% van de mensen in ons land slecht gebruik van het internet kan maken. Waar in het begin van het internet dit betekende dat ze geen toegang hadden tot de nieuwe werelden die het internet ons biedt, betekent het meer en meer dat ze niet de informatie en service kunnen krijgen die ze nodig hebben.

Waar ik vroeger elke werkdag bij het loket van de gemeente Groningen naar binnen kon lopen om geholpen te worden, kan dit tegenwoordig alleen op bepaalde dagdelen (en momenteel in verband met corona helemaal niet meer).
Waar eerder op een website in ieder geval prominent een telefoonnummer in beeld werd gebracht van de helpdesk, moet je daar nu meestal een totaal doolhof van vraag en antwoord lijsten voor trotseren, zodat het betreffende bedrijf maar zo weinig mogelijk geld kwijt is aan helpdeskmedewerkers. En wanneer je op een website bent waar een telefoonnummer wél prominent in beeld staat, moet je je zorgen maken of je niet opgelicht wordt.
En dan zijn er nog de bedrijven waar je alleen nog maar mee in contact kan komen via de mail en ticketing systemen: zoals Google, Paypal en Facebook.

Gebruik van het internet lijkt er toch in steeds grotere mate voor te zorgen dat andere wegen ontoegangelijk worden gemaakt. Wie de snelweg niet op kan of niet in staat is om er goed gebruik van te maken, heeft steeds minder alternatieven. Vandaar ‘wie dit leest is rijk’ want je zit op internet en als je hier bent gekomen kan je ook goed genoeg lezen om je op internet te kunnen redden. En vandaar ‘internet als ongelijkhouder’ omdat het niet alle bestaande ongelijkheden automatisch wegneemt. Soms wel, soms niet en soms maakt het de ongelijkheid erger.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.